Bezwaarschrift tegen aanvraag (van MOGEN International NV) voor veldproeven met genetisch gemodificeerde aardappelplanten met een veranderde Koolhydraathuishouding.

Amsterdam, 28 december 1999

AANGETEKEND

Aan het Ministerie van VROM,
Directoraat-Generaal Milieubeheer,
Directie Stoffen, Veiligheid, Straling ic 655,
t.a.v. mr drs P.J. van der Meer,
Postbus 30945
2500 GX DEN HAAG

Mijne Heren,

Betreft: dossier BGGO 99/09: aanvraag van MOGEN International NV, Leiden, voor veldproeven met genetisch gemodificeerde aardappelplanten met een veranderde Koolhydraathuishouding.


Tegen het verlenen van deze vergunning hebben wij grote bezwaren. Wij vinden dat de RISICO-BEOORDELING bij deze aanvraag 99/09 niet deugt.

Eerste bezwaar:

het gebruik van maar twee antibioticaresistenties als merkergenen, welke in de plant tot expressie gebracht werden, hetzij apart, hetzij tesamen (en/of).

In de COGEM was op dit punt een schriftelijk ingebracht minderheidsstandpunt.

Het gaat hierbij om de aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de antibiotica waartegen de ingebrachte genen resistentie verlenen: nptII – neomycinefosfotransferase (kanamycineresistentie) en hpt – hygromycine fosfotransferase (hygromycineresistentie).

Het bezwaar gaat niet om selectief voordeel van de planten die dit gen bezitten in het milieu. Het rapport van Bijvoet, J.F.M., en Nap, J.P.A.: “Kanamycine resistentie in transgene planten” uit 1991 (eerste druk), hetwelk het Ministerie uitvoerig citeert, behandelt eigenlijk alleen dit laatste aspect. Opeenstapeling van aannames en veronderstellingen leiden tot zeer zwakke, aanvechtbare conclusies.

In september 1998 liet de EPA een “Guidance Document for Industry” verschijnen (7 jaren na het ministeriële rapport), waarin zoveel mogelijk aspecten van het inbrengen van antibiotica-resistentie-merkergenen aan bod komen, o.a. het feit, dat nptII een spectrum heeft van minstens zes antibiotica, en niet slechts de twee door Nap genoemde en door de Minister geciteerde kanamycine en neomycine (EPA vermelde ook nog paronomycin, ribostamycin, gentamycin A en B, en butorisin, en wel in Appendix 1: Evaluation of the Safety of the Kanamycin Resistance Gene as a Selectable Marker).

Wij maken bezwaar in de context van dit bezwaar tegen het leunen op zulke oude literatuur door het Ministerie. Voor hygromycine-resistentie zouden b.v. analoge redeneringen als in het oude kanamycine-rapport gelden. EN DAT IS GEWOON FOUT.

Talloze instanties, welke zich met gezondheidszorg bezighouden en ook de overheden van diverse landen verzetten zich TEGEN DE AANWEZIGHEID VAN ANTIBIOTICUM-RESISTENTIE-MERKERGENEN (Britisch Medical Association, Noorwegen, Oostenrijk, enz.)

Dit verzet berust op de mogelijkheid van Horizontale Genoverdracht. In 1991 ten tijde van het Ministeriële rapport was dit een theoretisch vermoeden, welk vermoeden toen zeer onwaarschijnlijk werd genoemd.

Intussen is deze overdracht, de overdracht van een gen vanuit een plant naar een micro-organisme, verscheidene malen aangetoond door:

  • Kirsten Schlüter in 1994: van aardappel naar de bacterie Erwinia;
  • Kornelia Smalla in 1998: van suikerbiet naar de bacterie Acinetobacter;
  • Derry K. Mercer in 1999: Free DNA naar de bacterie STREPTOCOCCUS IN MENSELIJK SPEEKSEL.

We memoreren ook nog T. Hoffman in 1994: overdracht van plant naar schimmel.

In alle gevallen gaat het om in de plant ingebrachte plasmide – DNA naar het ontvangende micro-organisme/de bacterie. Als de ontvanger een bacterie is, dan komt dit plasmide – DNA in de bacterie terecht, en is daardoor zeer gemakkelijk voor verdere verspreiding naar pathogene bacteriën (ziekteverwekkers) beschikbaar.

De natuurlijke achtergrond van antibiotica-resistentie schijnt zich echter te bevinden op het bacteriële chromosoom en niet op het plasmide (Smalla). Redeneringen, als zou een geringe toename van resistentie – gezien de veronderstelde hoge natuurlijke achtergrond betekenisloos zijn, – zijn hoogst dubieus dus.

Dat de natuurlijke achtergrond hoog zou zijn, is ook al aanvechtbaar.

Enerzijds omdat we alleen metingen kunnen doen aan KWEEKBARE bacteriën, en anderzijds omdat er WEL DEGELIJK LEGE ACHTERGRONDEN GEVONDEN ZIJN (Smalla 1994).

De resistenties van de niet – kweekbare bacteriën blijven grotendeels buiten zicht!

Tweede bezwaar:

Bij de bespreking van de inserties is geen aandacht geschonken aan het niet-tot-expressie komende gen (Net als bij de AVEBE-aardappels Apriori en Apropos).

Zo sluit MOGEN niet uit, dat ook genen, welke buiten de Linker en Rechter Borders van het genconstruct liggen, uiteidelijk in de GM-aardappel terechtkomen, en op de plasmide-kaartjes van MOGEN zien we, dat daar het beruchte nptIII-gen zit. – met een spectrum van NEGEN antibiotica, waaronder Amikacine (t.w. Kanamycin, Neomycin, Paromomyn, Ribostamycin, Lividomycin, Butirosin, GentamycinB, Amikacin en Isepamicin.) Het betreffende document gaat hierbij.

Ook een bespreking van de risico’s van de 35S bloemkool-mozaiek-virus-promoter is afwezig.

De gevaren van deze promoter zijn de mogelijkheden van nieuwe recombinant(planten)-virussen, welke toekomstige oogsten kunnen aantasten door epidemiëen van nieuwe virussen.

Derde bezwaar:

De plant(en) welke in het milieu zullen worden gebracht zijn maar zeer wazig beschreven. Wat er nou precies concreet gebeurt is niet duidelijk, wanneer beschrijvingen met uitingen als “en/of” gebruikt worden, en men niet wil uitsluiten, dat niet alleen de primaire transformant, maar ook een tweede transformatie daarvan daarbovenop in het veld zal worden gebracht, en wel hetzij als in vitro opgekweekte plant, hetzij als knol.

KENNELIJK IS ALTHANS EEN DEEL VAN DE TE INTRODUCEREN PLANTEN NOG NIET IN DE KAS AANWEZIG EN OOK NOG NIET BEOORDEELD OP RISICO’S.

Dit is waarschijnlijk ook de achtergrond van de vraag van COGEM om “fitness” eigenschappen te monitoren in het veld en dat te rapporteren.

Wij konden in het register voor Ingeperkt gebruik van GMO’s ook geen aanwijzigingen vinden, dat MOGEN met TREHALOSE-aardappels proeven deed. Wel vonden we dat MOGEN maar liefst TWINTIG patenten op haar naam heeft staan welke over Trehalose gaan.

Het is hier weer een geval van geen planten maar plannen.

Conservatieve gedegen step-by-step procedures worden HELAAS verlaten en met serieuze risico-beoordeling wordt de hand gelicht, onder het mom van “het is maar een klein proefje” (klasse II).

Vierde bezwaar:

Het zit er dik in, dat we straks opgescheept zitten met een marktaanvrage voor een consumptie-aardappel met maar liefst twee tot expressie komende anti-biotica-resistentie-genen en een derde niet tot expressie gekomen antibioticum-resistentie-gen. Dit scenario mag NIET REALISEREN.

Daar zitten gewoon te veel haken en ogen aan en het doen van deze proef op kleine schaal – op zich niet vreselijk risicovol – WORDT ONVERANDWOORD. Reeds in dit stadium moeten wij eisen, dat een ander selectiemerkersysteem wordt gebruikt. Ook in de COGEM bestaat hiervoor een minderheidsstandpunt.

In dit verband wijzen wij er ook op, dat de Richtlijn 90/220 bij de voorgestelde herziening het gebruik van antibiotica-resistentie-merker-genen wil “uitfaseren”.

Vijfde bezwaar:

In de Ontwerpbeschikking is NIET gemotiveerd WAAROM bepaalde informatie vertrouwelijk is gehouden.

Een motivering kan o.i. niet moeilijk zijn (b.v. dat disclosure de positie van octrooiaanvragen ongunstig zou beïnvloeden).

Het is overigens een beleidsdoel van het Ministerie om vertrouwelijkheid zoveel mogelijk te beperken.

Samenvattend: De risico-beoordeling in aanvraag 99/09 deugt niet en wij vinden, dat de vergunning niet verleend mag worden.

J. Van der Meulen, L. Eijsten.

N.B. Titels van genoemde documenten:

  • Kirsten Schluter: “Horizontal” Gene Transfer from a Transgenic Potato Line to a Bacterial Pathogen (Erwinia chrysanthemi) Occurs- if at all – at an Extremely Low Frequency. Biotech. 13/Oct. 1995;
  • Derry K. Mercer, et al. Applied and Envir. Microbiology, Jan. 1999: Fate of Free DNA and Transformation of the Oral Bacterium Streptococcus gordonii DLl by Plasmid DNA in HUMAN SALIVA.
  • F. Gebhard and K. Smalla: Transformation of Acinetobacter sp. Strain BD413 by Transgenic Sugar Beet DNA. Appl. AndEnv. Microbiology Apr. 1998
  • House of Lords June 1998: Resistance to antimicrobial Agents: par.6: Smalla: Natural background of bacterial antibiotic resistance genes in the environment and the size of the problem.
  • etc. (meerdere documenten van Smalla).

Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.

Misleidende voorlichting transgene aardappelen

Transgene aardappel zorgt voor resistente ziekteverwekkers. Dit is een reactie op een artikel dat in het Agrarisch Dagblad is verschenen onder de kop: Avebe transgene aardappel blijft speerpuntproject.


Amsterdam, 15 december 1999.

Redactie Agrarisch Dagblad,
Postbus 200,
7000 AE DOETINCHEM

Mijne Heren,

Amylopectine aardappel / Amikacine aardappel
Met verbijstering las ik onlangs het stuk dat Avebe/Hr. Jasken weer eens losgelaten heeft in het Agrarisch Dagblad. Dat iemand een dergelijk artikel kan schrijven is slechts mogelijk als er op misleidende – de waarheid verbergende – mededelingen niemand op de rem trapt. Als consument wil ik niet misleid worden.

In vorige mededelingen van de Heer Jasken wordt ook met geen woord gerept over de redenen waarom er tegen de aardappelen À Propos en À Priori – industrie – aardappelen zoveel bezwaren zijn.

De pulp: vezels, eiwit, diksap, snippers (standaard co-produkten), ook zetmeel en de aardappelen zelf die in diervoeder verwerkt kunnen worden, kan zorgen voor RESISTENTE ZIEKTEVERWEKKERS, ten gevolge van interactie in de genenpool van alle bacteriën (in bodem, darm, in de fermentatie-produkten van de pulp enz.) Daarover moet AVEBE zich grote zorgen maken. Misschien zit het buitenland te wachten op resistente ziekteverwekkers. Beter marktonderzoek zou op zijn plaats zijn.

De oorzaak van die resistentie ziekteverwekkers is nl. de aanwezigheid van het nptIII-gen, dat resistentie geeft, niet alleen tegen Amikacine, maar ook tegen nog 8 (acht) andere antibiotica, nl. Kanamycine, Neomycine, Paromomycine, Ribostamycine, Lividomycine, Butirosin, Gentamycine en Isepamicine, en dat wéét Avebe. “Niks veronderstellingen”.

Amikacine wordt zeer terughoudend gebruikt bij o.a. lage longontsteking en TBC. Vooral nu die TBC weer onrustbarend de kop opsteekt, vind ik het misdadig, dat dit Amikacine, dat zoals gezegd, in moeilijke gevallen voorzichtig wordt gebruikt (vooral in het buitenland – het RIVM-rapport spreekt over Nederlandse toestanden) straks niet meer medisch zal kunnen worden gebruikt.

Dit is ook de echte reden van alle commotie. TBC kan zich snel verspreiden, vooral in de tegenwoordige “volksverhuizingen”. Moeten we terug naar de toestanden aan het eind van de vorige eeuw, toen TBC “bon ton” was (Couperus etc.) of tijdens de Exodus naar Palestina na de 2e wereldoorlog. (ik interviewde vele Poolse jongeren op weg van de Oeral naar Palestina 25% had TBC). Sinds eind vorige eeuw werd de rest van de bevolking langzaam resistent tegen TBC. Die resistentie is nu verloren gegaan, en de TBC kan nu dus gemakkelijk de kop opsteken.

Dringend verzoek in het belang van de volksgezondheid om dit artikel te plaatsen.

Hoogachtend,

L. Eijsten.


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten

Veevoer-Maismeel-Maisgluten

== Omschrijving ==

Aantekeningen van Lily Eijsten en Han van der Meulen over Glufosinaat en Glyphosaat in veevoer, maïsmeel en maïsgluten. Dit naar aanleiding van een artikel in Agri Holland

== Auteur(s) ==
* Eijsten, Lily
* Meulen van der, J (Han)

== Volledige tekst ==

AMSTERDAM, 17 november 1999

=== Veevoer — maismeel — Maïsgluten ===
# Glufosinaat in VS niet in deze teelt gebruikt

# Glyphosaat in VS onlangs gebruikt.
De grote hap maïs is BT-mais puur, Glyphosaat puur en gestapeld BT + Glyphosaat is qua volume ondergeschikt.

# De kans, dat de 5 monsters een onbespoten verleden hebben, is zeer groot.
Er bestaat dus een gerede kans, dat alle 5 monsters uit ongemodificeerde maïs bestaan. Dit is NIET nagegaan! Maar dat WEL te analyseren!

# Met soja ligt dat anders.

# Normen voor mais eerder 2,5mg/kg glufosinaat en soja 20 mg/kg glyphosaat

# In de plant is glyphosaat STABIEL. GEEN HALFWAARDEN!!

=== Maïsgluten en maïsmeel ===

* Het grootste deel van de Bt—mais is puur gemodificeerd voor BT-toxine – zonder glyphosaat- of glufosinaat- resistentie.
* In de onderzoeksperiode was pak weg 25% maïs-areaal gemodificeerd.
* Er bestaat dus een gerede kans, dat alle 5 monsters uit ongemodificeerde mais bestaan. Dit is niet nagegaan! Maar dat is WEL te analyseren!

Als er 25% kans is op een GM monster, dan is er 23% kans, dat ALLE 5 monsters ongemodificeerd zijn!

Het verhaaltje van Agri Holland stelt dus NIETS voor!

Het bovenstaande heeft betrekking op een Agri Holland Nieuws: wat ik onlangs in handen kreeg. De gegevens komen van het Productschap Diervoeder 1.4.99 ONBETROUWBAAR. Met zulke kletskoek verdienen ze hun geld.


== Uitzoeken ==

Doorslag slecht leesbaar, origineel opzoeken, plus artikel Agri Holland

== Zie ook ==


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.

 

Onderzoek van Hoechst (dr. Arno Schulz) betreffende de substraten van Phosphinothricinacetyltransferase(PAT).

Amsterdam, 7 november 1999.

Twee Proefopzetten (onderzoeken) waaruit elkaar tegengestelde conclusies werden getrokken, t.w. van

  1. Charles J. Thompson, 1987: Characterization of the herbicide-resistance gene bar from Streptomyces hygroscopicus:
  2. Dr. Arno Schulz, 1993: L-Phosphinothricine N-Acetyl-transferase -Biochemical Characterization – een rapport verwerkt in Wehrmann 1996 (Schulz is co-auteur).

Het onderwerp is de charcterization van het enzym Phosphinotricinacetyltransferase PAT, en wel in het bijzonder de specificiteit van de substraten.

Het eerste onderzoek betreft de reactie van phosphinothricine met acetyl co-enzym A onder invloed van het enzym PAT en vergelijkt dit met een aantal structurele analogen van PPT Phosphinothricin.
Eén van de analogen was L-glutamaat.
De reactieprodukten werden ge-identicifeerd via een massaspectogram en de evenwichtsconstanten (de affiniteit) werd bepaald.
Naast Phosphinothricin (PPT) werden een aantal structurele analogen getest of er een acetylerinsreactie plaats vond.
L-Glutaminezuur was een van de onderzochte stoffen.

Ten opzichte van PPT was de affiniteit van de meeste stoffen gering: één stof reageerde niet

Bij deze proef, waarbij een reactie optrad tot een ge-identificeerd produkt (de detectiegrens is hier niet in het geding) dat getalsmatig kan worden gerapporteerd, lijkt er geen reden aanwezig om aan het feit, dat glutaminezuur een substraat is van PAT te twijfelen.

 

Het tweede onderzoek betreft de reactie van een groot aantal amininozuren, waaronder L-glutaminezuur, dat ook in het eerste onderzoek voorkwam, in een reactiemix tesamen met 100% overmaat PPT t.o.v. de acetylbron acetyl co-enzym A en PAT. Reactieprodukten werden via chromatografie ge-identificeerd.

Ook bij een zeer grote overmaat L-aminozuur konden geen reactieprodukten met de aminozuren worden gevonden. Er werd alleen acetylphosphinothricin gevonden.

De auteurs concludeerden dat PAT heel specifiek alleen PPT als substraat heeft.

Tegen deze, met het eerste onderzoek in strijd zijnde conclusie, kan het volgende worden aangevoerd. (Overigens wordt het eerste onderzoek in de literatuurlijst van het tweede onderzoek genoemd):

  1. Er is geen detectiegrens bepaald voor geacetyleerd L-glutaminezuur.
  2. De mogelijkheid, dat geacetyleerd glutaminezuur een acetylbron is voor de acetylering van PPT is buiten beschouwing gebleven.In de proefopzet had dit gerealiseerd kunnen worden door geacetyleerd glutaminezuur aan de reactiemix toe te voegen in een hoeveelheid boven de detectiegrens en na te gaan of deze toegevoegde hoeveelheid bij de reactie verdwijnt.
    Op grond van de resultaten van het eerste onderzoek zal het verdwijnen zeker voorspelbaar plaatsvinden!!
  3. Er is gewerkt met een reactiemix waarin een grote overmaat van een concurrerend substraat, het PPT, aanwezig was.Observaties met de zuivere aminozuren zijn niet gedaan.
  4. Een bespreking van de uitkomsten van het eerste onderzoek in het bijzonder waarom deze anders uitvielen, ontbreekt geheel.
  5. In wezen beschuldigen de auteurs van het tweede onderzoek de auteurs van het eerste onderzoek van duimzuigerij, van fraude (het eerste onderzoek bevat een schat van getalsmatige gegevens; in het tweede onderzoek ontbreken getallen).In het tweede onderzoek is dit aspect onvoldoende uitgewerkt.

De achtergrond van de conclusie, dat PAT slechts één substraat – het PTT – zou hebben is het volgende:
In herbicide (PPT)-resistente gewassen komt het gen-produkt, het PAT, voor.

Voor een toelating tot de markt moet de giftigheid van dit gen-produkt worden bekeken.

Zou dit gen-produkt kunnen reageren met onze DARMINHOUD b.v. met het -belangrijke- aminozuur L-glutaminezuur?

Het zou handenvol onderzoeksgeld betekenen om het te bagatelliseren. Totaal ontkennen lijkt voor HOECHST een betere strategie!

Wij geloven, dat de conclusie uit het tweede onerzoek totaal ongefundeerd is en dat het onderzoek niet de naam van “onderzoek” mag dragen. Het is een incompetent onderzoek, en de mensen, die dit citeren dienen op de incompetentie te worden aangesproken.

J. van der Meulen, L. Eijsten.


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten

Kanttekeningen bij de beantwoording van de brief van Consument en Biotechnologie aan de heer R.A. Verlinden (Vomigen).

Amsterdam, 20 oktober 1999.

Kanttekeningen bij de beantwoording van de brief van Consument en Biotechnologie aan de heer R.A Verlinden, Vomigen, Rotterdam, dd 29-09-1999

Betreft:
Rapport door Tomoko Fujii, Takaro Ohata en Matsue Horinaka, van de Teikyo University School of Medicine, Tokyo: Alterations in the Response to Kainic Acid in Rats Exposed to Glufosinate Ammonium, a Herbicide, during Infantile Period.
Dit onderzoek was het begin van een research getiteld: “Transgenerational Effects of Man-made Environmental Toxic Agents Contaminating the Earth”. Deze studie werd ondersteund door het Ministry of Education, Science, Sports and Culture. Grants-in-Aid no.05278114

  1. De hoogte van de dosering zou een discussiepunt zijn.
    Dit is onzin. De hoogte is gewoon vermeld, nl. 1 mg/kg subcutaan.
    Dat deze dosering gekwalificeerd moet worden als “laag” volgt uit het feit, dat de laagste dosering, waarbij nog geen effect werd geconstateerd bij toediening volgens de een of andere route (oraal, dermaal, inhalatie, subcutaan, intraveneus, intraperitoneaal, enteraal, parentaal) bij andere proeven 2 mg/kg is.E. Ebert et al. Hoechst in: “Summary of Safety Evaluation Toxicity Studies of GLA” geeft een aantal No Observable Effect Levels in verschillende proefopstellingen, bij verschillende dieren, verschil in toedieningsroute, verschil in gezochte effecten.Volgens Hoechst: die laagste NOEL is 2mg/kg.Uit genoemd rapport, blz.148: “In summary, it can be stated that the lowest NOEL of 2 mg GLA/kg body weight/day, established in a chronic (24-month) feeding study in rats, has been verified by special investigations into the mode of action of GLA. Since the toxicological data for GLA indicated no genotoxic, carcinogenic or teratogenic, potential or other special toxicological hazards, a safety factor of 100 seems to be sufficiently conservative for establishing an Acceptable Daily Intake (ADI) value. For these reasons an ADI of 0.02 mg/kg body weight/day is proposed for GLA.”Dat de toedieningsroute geen realistische blootstellingsroute is en wellicht effectiever of ook minder effectief is dan een andere blootstellingsroute, doet echt niet ter zake!
    Over de effecten van de blootstelllingsroute kan onderzoek worden gedaan. In de brief van Consument en Biotechnologie wordt “gespeculeerd”; het is geen “discussie-punt”. De hoogte van de dosering staat vast.In het jaarverslag van Consument en Biotechnologie 96/97 werd:
    a) de hoogte van de dosering niet vermeld, zodat de lezer niet zelfstandig kon oordelen. – heel misleidend -.
    b) de exacte bibliografische gegevens van het artikel van Fujii waarop de “discussie” betrekking had, zijn afwezig, en het zou heel wel mogelijk zijn, dat er andere proeven met andere doses dan 1 mg/kg bestaan. Maar dit blijft nu in de mist hangen.
  2. Als bij een dosering een effect wordt geconstateerd, dan bestaat de kans, dat het effect maximaal is, dat er een “plafond” is bereikt. Een verdere verhoging van de dosering zal niets aan het effect veranderen.Om de gedachten te bepalen, een voorbeeld. Als met een dosering van x gram alle dieren sterven, zullen bij een 2x hogere dosis ook alle dieren sterven.Uit de cijfers van Fujii blijkt, dat hogere doseringen dan 1mg/kg GEEN noemenswaardig extra effect oplevert.Er is dus bij 1 mg/kg reeds een plafond bereikt (in DIT opzicht is 1 mg/kg dus een hoge dosis, terwijl dit t.a.v. de gepubliceerde en aan de ADI ten grondslag gelegde waarde van 2mg/kg “laag” is).Wat het No Observable Effect Level (NOEL) van deze proef met jonge ratjes is, is onbekend. Het is misschien wel 100x lager dan 1 mg/kg!!!
  3. Dat de blootstellingsroute niet echt relevant is, blijkt uit een proef van Fujii, waarbij de zogende moeder in het voer glufosinaat krijgt toegediend. (uit Cancer Causes and Control, Vol.08, Issue 03: Transgenerational effects of maternal exposure to chemicals on the functional Development of the brain in the offspring.De ratjes welke bij haar drinken vertonen dezelfde effecten als bij de subcutane injectie in het eerder genoemde voorbeeld. Hierbij zien we, dat hoewel subcutaan niet realistisch is, het wel indicatief kan zijn voor een andere realistische route.
  4. Een “terzijde”
    Het effect waarover we het hebben, nl. de respons op kainic acid kunnen we vermoedelijk interpreteren als een verstoring in de aanleg van een klasse neuro-transmitter-receptoren.
  5. Slotconclusie
    Er is in het Jaarverslag Consument en Biotechnologie 1996/1997 een marketing strategie gebruikt:

Feiten zijn gebagatelliseerd, misleidend geïnterpreteerd en onjuist geciteerd, alles op een volkomen ONwetenschappelijke manier.

J. van der Meulen, L. Eijsten.


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.

Commentaar op aanvraag van Monsanto om binnen de EU GGO’s (mais) op de markt te mogen brengen

Betreft: Dossier C/ES/98/01: Aanvraag om binnen de EU Genetisch gemodificeerde organismen op de markt te mogen brengen, t.w. GG Maisplanten, waarin is ingebracht het epsps-gen, dat bij expressie in de planten resistentie verleent tegen herbiciden met glyfosaat als actief bestanddeel. Het betreft zowel de import als de teelt van deze mais. incl. de verwerking tot afgeleide producten.
De aanvraag is ingediend door Monsanto Europe S.A. Brussel.


Amsterdam, 10 augustus 1999.

Aan de Minister van VROM, Directie Stoffen, Veiligheid, Straling Afdeling Stoffen, ipc 655,
Directoraat Generaal Milieubeheer,
t.a.v. mr. drs. P.J. van der Meer,
Postbus 30945,
2500 GX DEN HAAG

Mijne Heren,

Betreft:
Dossier C/ES/98/01: Aanvraag om binnen de EU Genetisch gemodificeerde organismen op de markt te mogen brengen, t.w. GG Maisplanten, waarin is ingebracht het epsps-gen, dat bij expressie in de planten resistentie verleent tegen herbiciden met glyfosaat als actief bestanddeel. Het betreft zowel de import als de teelt van deze mais. incl. de verwerking tot afgeleide producten.
De aanvraag is ingediend door Monsanto Europe S.A. Brussel.

Wij geven hierbij commentaar bij bovengenoemde marktaanvrage.

Allereerst is deze mais – GA 21 – een voorbeeld van een GGO zonder een antibioticum-resistentie-gen. Het kan dus wel zonder, een heugelijk feit. Ook het bloemkoolmozaïekvirus ontbreekt. Dat is ook een zorgenkind minder.

Nieuwe eiwitten (genproducten) zijn er, maar in minieme hoeveelheden, en van een aard, welke onschuldig lijkt te zijn. Toch is er een boosdoener.

De mais is nu een vehikel voor residuen van glyfosaat in de voedselketen. Het dossier bulkt van lofredenen op het gebruik van dit herbicide. ECHTER glyfosaat is niet zo onschuldig.

Zo verscheen op 7 augustus jl. in the Lancet een artikel, waaruit blijkt, dat tuinders en anderen, welke in contact zijn geweest met bestrijdingsmiddelen, een verminderde spermakwaliteit bezitten.

Lang werd aangenomen, dat de kwaliteitsvermindering niet van invloed zou zijn op het voortplantingsresultaat. Nu blijkt echter uit genoemd artikel in the Lancet dat met dit sperma moeilijker reageerbuisbevruchtingen zijn te realiseren. Om nu maar even een zeer recent artikel te noemen. We hebben nog meer: glyfosaat is één van de bestrijdingsmiddelen welke de sperma-kwaliteit aantast. Andere zijn b.v. de insecticiden Dimetoaat en Carbofuran en de fumigant Dichloorbroompropaan.

Caroline Cox, Northwest Coalition for Alternatives to Pesticides (NCAP) verzamelde een aantal Round-UP problemen:

“Glyphosate can be persistent, can drift, is acutely toxic to humans, has shown a wide spectrum of chronic toxicity in laboratory tests, is hazardous to eurthworms, reduces nitrogen fixation, Roundup contains toxic trade secret ingredients, kills beneficial insects, inhibits mycorrhizal fungi, can increase the spread or severity of plant diseases”. (Een uitvoeriger beschrijving willen wij U desgewenst toezenden).

Onwillekeurig komt de claim van Monsanto, dat moderne biotechnologie een oplossing gaat bieden voor het voedsel voor de bevolking in de volgende eeuw in onze gedachten:
Monsanto bedoelt toch wel, dat er meer voedsel zal zijn, en niet dat er met zijn glyfosaat minder mensen zullen zijn! Dat is een rare gedachtenassociatie bij dit Lancet-artikel.

Er zijn nog twee punten in het dossier, die een kanttekening verdienen.

Ten eerste:
De plaats van de insertie in het genoom is niet aangegeven (hoewel er in de vragenlijst naar is gevraagd). D.w.z. het is “onbekend” op welke van de 10 maischromosomen de insertie ligt.

Voor het op de markt brengen van nieuwe hybriden en inbredlines met deze genetische modificatie is dit toch wel een belangrijk en noodzakelijk gegeven.

Ten tweede:
Men claimt Sustantial Equivalence. De aard en het aantal stoffen waarvoor men dit claimt is echter voor uitbreiding vatbaar.

Aan fingerprinting, d.w.z. dat de ouderlijn van GA21 dezelfde fingerprint heeft als de GMO is men niet toegekomen.

Bij deze grove manier van vergelijken zal een kannibaal wel eens de Substantial Equivalence van een varkenslapje met een ribstuk van een missionaris kunnen gaan claimen. Ze ruiken echt anders (wierook versus varkensmest).

Van de mineralen werden alleen Ca en P vergeleken;

  • geen enkele vitamine;
  • geen sterolen;
  • geen antinutriënten, zoals trypsine-inhibitoren:
  • geen enkel enzym:
  • wel een vetzuurprofiel, maar geen veresteringsprofiel.

Voor het aminozuurprofiel zouden er voor serine en tyrosine significante verschillen zijn, welke echter als onbelangrijk ter zijde zijn geschoven.. Merkwaardig is echter, dat in de tabellen met cijfers dat verschil niet is af te lezen.

Al met al een dubieuze exercitie in het dossier.
We hebben als CONSUMENT geen behoefte aan mais met glyfosaat -residu.

Gezien alle lacunes en gezondheidsschaden MAG DEZE MAIS NIET OP DE MARKT KOMEN.

Hoogachtend,

J. van der Meulen, L. Eijsten.


N.B.:
Op 24 augustus jl. ontvingen wij bericht van VROM dat van ons commentaar kennis was genomen en zal worden meegenomen bij de beoordeling van het verzoek om het in de kennisgeving beschreven product op de markt te mogen brengen.


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.

Kanttekeningen bij de Uitspraken door de Raad van State d.d. 2-8-1999 inzake vergunning voor veldproeven met aardappelen, suikerbieten en koolplanten waarin diverse genen

Hier onze kanttekeningen bij de uitspraken door de Raad van State dd. 2-8-1999.


Betreft de Uitspraken door de Raad van State d.d. 2-8-1999 inzake door ons bestreden vergunningen aan v.d. Have, Kapelle, voor veldproeven met aardappelen, waarin diverse genen, waaronder antibioticum-resistentie-merkergen, met suikerbieten met antibioticia-resistentie(merker)genen, herbicide resistentie-genen en virusresistentie-genen en aan Bejo Zaden voor koolplanten met een antibioticum-resistentie-merker-gen, en een genconstruct voor insecten-resistentie (gna)

In deze uitspraken wordt vastgesteld, dat de Minister “een zekere beoordelingsvrijheid toekomt, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten voortvloeit”.

De VROM heeft hierdoor de vrijheid om risico’s te beoordelen volgens de nieuwste inzichten. Wij merken hierbij op, dat in haar analyse in de Beschikking van Kanamycine-resistentie-merker-gen uitsluitend wordt gerefereerd aan een rapport, dat in haar opdracht in 1991 werd geschreven.

Wij menen te mogen opmerken, dat er nog steeds geen consensus is over de algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.

De transparantie voor de consument wordt geweld aangedaan.
De vragen van de vragenlijst bij de aanvrage voor de vergunning kunnen wel juist zijn beantwoord, maar een goede risico-analyse is niet te maken. Zij moet betrekking hebben op reeds bestaande planten in de kas. In werkelijkheid zijn de vragen beantwoord n.a.v. plannen en niet van planten.
Een feitelijke risico-analyse van planten die klaar zijn voor het veld werd niet gedaan (omdat deze planten nog niet aanwezig waren).

En een risico-beoordeling is nu juist dat waar de consument op zit te wachten: een mededeling betreffende de risico’s.
Als in het kas-stadium bekend is, dat er altijd risico’s zijn, groot of klein, dan blijven die risico’s ook in de verdere ontwikkeling bestaan.

Het is dan voor de overheid duidelijker waar de verantwoordelijkheid ligt ingeval van latere schadeclaims.

Nu is het zo, dat de Minister – via veiligheidsverklaringen door de COGEM – volledig aansprakelijk is voor eventuele nare gevolgen- die te voorzien waren.

Het is net zoals in het verkeer: als je door rood stoplicht rijdt – ook al heb je goed uitgekeken, dat “er niets aankomt”- dan toch krijg je als burger een boete opgelegd. De Minister nu kennelijk niet, want die heeft een zekere beoordelingsvrijheid – goed of slecht, en geeft eventueel subsidie.

Heeft de burger die beoordelingsvrijheid in het verkeer ook?

Het vorenstaande kan een prima argument voor AVEBE zijn om een schadeclaim bij de overheid neer te leggen.

Helaas konden wij de Raad van State niet overtuigen.

Voor risico-overwegingen verwijzen wij graag naar het proefschrift van drs. Ad van Dommelen: “Hazard Identification of agricultural biotechnology” 1999.

J. van der Meulen, L. Eijsten


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.

Inspraak burgers bij markttoelatingen

== Omschrijving ==

Concept brief gericht aan de krant Trouw. Reactie op artikelen in de Trouw ……

Betreft de mogelijkheid van de burger, consument om bezwaren aan te tekenen tegen markttoelatingen, veldproeven.

== Auteur(s) ==
* Eijsten, Lily
* Meulen van der, J (Han)

== Volledige tekst ==

Gelezen de diverse artikelen over..
in Uw bladen van ..
moeten wij toch even de vinger leggen op het feit, dat die 58 vergunningen voor veldproeven waarvan sprake is NIET DIT JAAR werden verleend, maar in de totale periode vain 1994 t/m heden.

Als men schrijft, dat de burger geen mogelijkheden heeft bezwaren etc. aan te tekenen, dan is dat nonsens. Wij, v.d. Meulen en Eijsten zijn gewone burgers (zonder titel) en wij hebben .. commentaren, … bezwaarschriften en … beroepschriften ingediend, die bijna alle nog lopen.
Bezwaarschriften aan VROM worden “omgezet” in beroepschriften, bij de
R.v.State wanneer VROM het niet met ons eens is. Commentaren bij markttoelatingen worden gestuurd naar VROM, en die verdwijnen in een voor ons duister gat..

Hoewel, toch blijkt, dat 10 vergunningen voor markttoelating, waarover wij commentaar hebben geleverd sinds 199. nog steeds geen toestemming hebben gekregen. Dit zijn BT-Mais, raapzaad, voederbiet.  Bt.katoen, katoen, aardappel, Tomaten,

Als Trouw de moeite zou willen nemen op 15 juni a.s. 10 uur naar de Raad v.State te komen, dan kunt U daar zelf aanschouwen, dat consumenten wel degelijk actie kunnen ondernemen op legale manier. Of de drie zaken (Van der Have voor aardappels, en voor suikerbiet, Bejo Zaden voor koolsoorten) door ons gewonnen zullen worden is iets anders.

Wij nemen dat risico en wij willen zien of het voordeel van de twijfel gelegd wordt bij de multinationals of bij de consument.

Overigens wij twijfelen niet, anders zouden wij ons geld en onze dagen er niet aan geven.

En verder, wat zijn consumenten? Dat zijn wij allemaal -doorsnee- Nederlanders. Dat die Nederlanders niet allemaal het Alg.Dag. NRC of Staatscourant lezen is een ander ding. Er zijn genoeg lezers, die wèl via de legale weg actie kunnen en willen ondernemen als Trouw b.v. de desbetreffende advertenties (dat zijn de Bekendmakingen van VROM over ALLE te verlenen en verleende vergunningen) in hun blad zouden opnemen.

Dan zouden er best wel meerdere mensen actief kunnen worden. Want dat is ons bezwaar: die mededelingen zouden in ”’alle”’ grote dagbladen vermeld moeten worden. Iets voor Uw acquisitie.

De wetgever heeft er voor gezorgd, dat de mogelijkheid er is voor iedere burger om over deze toelatingen inspraak te hebben. De burgers moeten wel geanimeerd worden. Over dit punt lees ik niets in Uw krante-artikelen!


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.

 

Me too, Avebe gentech aardappel

== Aantekening ==

ME TOO, aantekening
Archief TSS, 20-05-1999

== Auteur(s) ==

* Eijsten, Lily
* Meulen van der, J (Han)

== Me Too (volledige tekst) ==

Wat is de betekenis van de produktie van amylopectine voor AVEBE?

Zoals een beetje Verffabrikant aan zijn afnemers alle kleuren verf wil aanbieden, en zowel binnenshuis als buitenverf, autolak, bootlak en moffellak wil maken, zo wil AVEBE zijn klanten niet alleen aardappelzetmeel en daaruit gemaakte produkten, zoals
* gluconzuur – div. (o.a betonharding)
* natrium glucomaat – betonindustrie
* calcium gluconaat – pharmacy
* zinkgluconaat – voedingssupplement
aanbieden, maar ook andere zetmelen en produkten.

Aardappelzetmeel bestaat uit twee componenten:
* amylose (10%)
* amylopectine (90%)

Er bestaan planten (variëteiten) welke zuiver amylopectine leveren.

Zo verwerkte ik (red. J. van der Meulen) in 1952/53 zuiver amylopectine ”’uit mais ”’ in electrische batterijen voor lab-proeven.

Ook Avebe heeft vroeger chemisch uit aardappelzetmeel amylopectine gewonnen.

Deze zeer verliesgevende activiteit is in +/- 1980 gestaakt. Ongeveer in 1987 kreeg Avebe de beschikking over een aardappelmutant, welke zuiver amylopectine maakte.

Dit was geen fabrieksaardappel.

Het zou mogelijk geweest zijn om deze (recessieve) eigenschap in een fabrieksaardappel te krijgen door klassieke veredeling. Aangezien de aardappel een tetraploïd is moet dit gemuteerde gen dus 4x aanwezig zijn. Geschatte veredelingsduur was 10 jaar werken.

Abusievelijk meende men toen dat genetische manipulatie (het inbrengen van een antisensegen met de hele rimram van merkergenen) sneller zou zijn. We leven nu 12 jaar later en er is geen goed resultaat.

Ook geloofde men, dat gentech een betere waarborg zou zijn voor de exclusiviteit van de aardappel (patentering op leven!).

De Zweedse aardappelmeelgigant Amylogen bewandelde ook de weg van gentechnologie. Er loopt een marktaanvrage van hen (Me Too – Ikke Ook).

Dat Avebe niet BEIDE WEGEN (klassieke veredeling en gentech) tegelijk bewandelde – hetgeen bij een ”’belangrijke”’ toepassing en doel toch wel gebruikelijk is, komt waarschijnlijk door:
* – Men verwacht van amylopectine geen winst (door de concurrentie met natuurlijk amylopectine);
* – Men zag het gentech-projekt meer als een show-business – Me Too – voor het aantrekken van klanten voor hun andere produkten.

CONCLUSIE

Laat Avebe die gentech-aardappel zo spoedig mogelijk begraven, en alsnog klassiek veredelen, en laat hen geen stampij meer maken.

Waarom kan die mutant, misschien met een geringere opbrengst, niet gewoon zelf worden ingezet?

L. Eijsten en J. van der Meulen.

Noot redactie: Amylogen is inmiddels overgenomen door BASF Plant Science


== Zie ook ==

== Externe links ==
* [http://eur-lex.europa.eu/Notice.do?mode=dbl&lang=nl&ihmlang=nl&lng1=nl,de&lng2=bg,cs,da,de,el,en,es,et,fi,fr,hu,it,lt,lv,mt,nl,pl,pt,ro,sk,sl,sv,&val=450432:cs&page= Amylogen, amylopectine aardappel]


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten

Kanamycine rapport kritisch bekeken

== Artikel ==

Het kanamycine rapport, kritisch bekeken.

Datum: 1999-05-20

== Omschrijving ==

Commentaar van Eijsten, Lily en Meulen van der, J (Han op het Rapport “Kanamycine resistentie in Transgene Planten” door Bijvoet, J.F.M. en Nap J.P.H., CPRO-DLO 1991. Rapport nr SVS/GGO/1.

Eijsten en van der Meulen zijn tegen het gebruik van dit rapport door Vrom bij verlening vergunning voor proefvelden.

== Auteur(s) ==
* Eijsten, Lily
* Meulen van der, J (Han)

== Volledige tekst ==

Betreft: Rapport “Kanamycine resistentie in Transgene Planten” door J.F.M. Bijvoet en J.P.R. Nap, CPRO-DLO 1991. Rapport Nr. SVS/GGO/1

NU geen consensus over veiligheid van antibiotica-resistenties.

Met aanhalen en het uitsluitend gebruik van een rapport uit 1991 (juni) is dan ook NIET AANGEWEZEN.

Zeker niet als het rapport in zijn conclusies een veel geringere reikwijdte geeft dan de VROM er aan toeschrijft, en zijn conclusies op uiterst zwakke basis worden bereikt en vele RESERVES WORDEN VERTWOORD.

Bijv. dat in ieder nieuw geval van kanamycine resistentie opnieuw de veiligheidsoverweging moet worden geëvalueerd:

AAN DE HAND VAN DE DAN MALIGE STAND DER WETENSCHAP.

(Denemarken, Noorwegen,.Oostenrijk etc. laten geen antibiotica-resistentie-genen in produkten toe).

De ROYAL SOCIETY – het hoogste advies-orgaan van het Britse Rijk – wijst antibiotica-resistentie-genen in produkten eveneens af.

Nieuw op de markt te brengen produkten zullen geen antibiotica-resistentie-genen meer mogen bevatten. Over hetgeen in de pijplijn zit wordt geknokt (Niaba).

=== Het Kana-rapport in detail Kritisch bekeken ===

In het voorgaande zetten wij reeds uiteen, dat de SCOPE van het rapport maar zeer beperkt is: voor Nederland, voor veldproeven – niet de commercialisatie beogend – en ALLEEN LANDBOUWRISICO’S.

In dit verband wijzen we er op, dat in de COGEM een minderheidsstandpunt bestaat, dat kanamycine-resistentie in veldproeven zelfs integraal afwijst.

De werkwijze in het rapport om tot conclusies te komen is
* het geven van een (groot) aantal – meestal niet gevalideerde – aannames;
* deze aannames worden aan elkaar gekoppeld met ongevalideerde berekeningen. Bedenk hierbij, dat de onzekerheid in de aannames door het aan elkaar koppelen via berekening het eindresultaat BUITENGEWOON ONZEKER GAAT MAKEN;
** die individuele onzekerheden worden, in het eindresultaat vermenigvuldigd. Van enige zekerheid blijft al gauw NIETS meer overeind!!

EEN VOORBEELD:
”’Aangenomen”’, dat er x-ton antibioticum kanamycine in het veevoer en via veearts aan het vee wordt verstrekt, ”’en”
”’aangenomen”’. dat deze in de mest terecht komt,  ”en”’
”’aangenomen”’, dat deze mest over geheel Nederland wordt uitgereden, ‘en”’
”’aangenomen”’ dat deze mest in de bovenste 5 cm van de grond komt, ”’en”’ ”’aangenomen”’, dat er een homogene menging plaats vindt in die 5 om, ”’en”
”’aangenomen”’, dat alle mest voor heel Nederland van tevoren homogeen is gemengd (konijn uit de goochelaarshoed – de paradox!!)
”’dan”’ is de concentratie juist laag genoeg om niet-kanamycine resistente bacterien niet meer aan te tasten.

Wij merken hierbij op, dat:
* Fluctuaties in het mengproces worden veronachtzaamd;
* De tijdsduur van het mengproces buiten beschouwing is gelaten,
* enz. (Er is in wezen aangenomen, dat het hele meng- en verdeelproces momentaan (in zeer korte tijd) verloopt.

Analoog hiermee wordt in de paradox van Zeno bij de ”’aannames”’ geïmpliceerd, dat er geen tijd bestaat naast en buiten de tijd van de wedstrijd.

Afbraakprocessen zijn hier buiten beschouwing gelaten, en ook buiten beschouwing is gelaten, dat, als er geen afbraak is het kanamycine zich ophoopt.

De conclusie “dan” is volstrekt ongefundeerd, een lachertje.

Daarnaast is de betekenis van de conclusie niet erg duidelijk i.v.m. met de veiligheid (whatever that means) van kanamycine resistente gewassen.

Er wordt in feite geconcludeerd, dat kanamycine-resistente-planten ontsnapt in het milieu geen selectief voordeel hebben (voordeel: soort kan makkelijker overleven; wilde planten kunnen plaag worden).

Bovenstaande kritiek is analoog aan de kritiek, die men nu blijkt te formuleren tegen op computermodellen gebaseerd beleid. (De Kwaadsteniet).

De literatuur van het Kana-rapport bestaat deels uit referenties naar rapporten van Calgene, welke de Flavr Savr Tomaat op de markt wilde brengen, en deze Calgene-rapporten maakten om dit gedaan te krijgen bij de bevoegde (Amerikaanse) autoriteiten, deel uit van het dossier voor de Amerikaanse autoriteiten.

We merken hierbij op:
* Calgene is belanghebbende
* De Amerikaanse autoriteiten maken blunders (voorbeeld: Tryptofaan uit GMbacterie toegelaten – gevolg een aantal doden)
* De Flavr Savr Tomaat is uiteindelijk (door technische oorzaken) een afschuwelijke (zeer kostbare!) flop geworden.

Wij menen, dat de VROM dit Kana-rapport niet had mogen gebruiken of laten gebruiken voor een Risico-analyse wegens
* De hoogbejaarde ouderdom
* De kwaliteit, validiteit der conclusies
* De beperkte reikwijdte (geldig voor veldproeven, maar niet alle veldproeven, maar door tevens bij iedere veldproef de zaak opnieuw te overwegen).

Formeel gezien is er door VROM geen risico-analyse verricht, en moet een vergunning berustend op dit rapport voor risico-analyse VERNIETIGD worden, ongeacht de mogelijkheid dat een andere (goede) risico-analyse tot een veiligverklaring zou kunnen leiden.

Wij vechten niet zozeer het rapport zelf aan, maar het gebruik dat van dit rapport wordt gemaakt. De ouderdom is inadequaat, de scope onvoldoende. Daarnaast is de diepgang onvoldoende. Er gaat geen overtuigingskracht meer van uit.

Tenslotte nogmaals. Deze kritische evaluatie is NIET gericht tegen de auteur (welke gewoon gewerkt heeft binnen de grenzen, die hij zichzelf stelde) of het rapport (waarvan de grenzen duidelijk afleesbaar zijn) maar tegen het gebruik van dit rapport door VROM.

== Zie ook ==

* COGEM standpunt toelaatbaarheid van antibioticum resistentiegenen in transgene planten.pdf Zie onder.
* Bezwaarschrift tegen verlenen van vergunning voor teelt van genetisch veranderde aardappelrassen
* Misleidende voorlichting transgene aardappelen

== Externe links ==


Archief TSS:  Bezwaarschriften en commentaren van Lily Eijsten.